Champagne: pinot noir

Rockster in Champagne: Antoine Paillard bij een perceel pinot noir selection massale.

Stoute Filip

De pinot is een oud en aristocratisch druivenras. De eerste vermelding onder die naam dateert van 1375, toen Filips de Stoute (Filips II van Bourgondië) een aantal vaten ‘robijnrode’ wijn van de pinot naar Brugge liet sturen, ter voorbereiding van zijn komst naar onze contreien. Totale inhoud: ongeveer 2.500 liter (!).

In die tijden vinden we drie namen terug voor dezelfde druif: de morillon, de noirien en de auvernat. Getuige haar grote status als wijndruif ontdekken we dat een zeker Jehannin, aan wie de oogst was toevertrouwd, tegen de instructies in de pinot gemengd heeft met andere druiven, waardoor het geheel minder waard werd.

Overigens is ampelografisch gesproken de pinot één druivenvariëteit, waarvan verschillende genetische expressies voorkomen: de pinot noir, de pinot meunier, de pinot blanc, de pinot gris, de pinot noir précoce (‘madeleine’) en de pinot teinturier zijn één en dezelfde variëteit… Maar liefst vier ervan zijn in de Champagne toegelaten, al komen enkel pinot noir en pinot meunier noemenswaardig voor.

Vaak lees je dat pinot noir erg gemakkelijk natuurlijke mutanten voortbrengt. Daar is echter volgens deskundige José Vouillamoz geen greintje bewijs voor. Gewoon het feit dat pinot zo een lange geschiedenis heeft, volstaat om haar talloze verschijningsvormen te verklaren.

Voorkomen in de Champagneregio

Vraag een willekeurige wijnliefhebber in welke Franse wijnstreek de grootste aanplant aan pinot noir te vinden is, en de kans is groot dat het verkeerde antwoord aangekruist wordt. Hoewel de Bourgogne de beroemdste aanplant kent, is die van Champagne veel groter: naar schatting 9.000 hectare in Bourgogne versus ruim 13.000 in Champagne.

Binnen de regio van Champagne vinden we pinot vooral terug in de ringvormige heuvelketen van de Montagne de Reims in het noorden (40% van de aanplant in die streek), en in het uiterste zuiden in de Aube (87%), waar we tegen Chablis aanschurken. Maar ook in de Vallei van de Marne groeit meer en meer pinot noir (20%)  en er is zelfs enkele tientallen hectaren (9%) in de Côte des Blancs, meer bepaald in het zuidelijke deel rond Vertus.

Wijnbouwkundige karakteristieken

Pinot noir loopt heel vroeg uit en is daardoor gevoelig aan voorjaarsvorst en coulure (slechte vruchtontwikkeling ten gevolge van weerscondities). Ook is ze gevoelig aan beide soorten meeldauw, botrytis en allerhande virussen. Ze houdt van koele tot gematigde klimaten, en gedijt goed op kalkrijke bodems met klei of leem (zie ook: aspecten van terroir). In de juiste omstandigheden rijpen de druiven vroeg af en verkrijgen we dus rijpe druiven die toch voldoende aciditeit overhouden: ideaal voor de productie van mousserende wijnen.

Haar aversie voor voorjaarsvorst en haar natuurlijke affiniteit met kalkbodems verklaart natuurlijk in hoge mate haar voorkomen op de beste wijngaarden in het noorden van Champagne (typisch op grand cru-terroir) en in het zuidelijke, iets warmere deel van de Champagne.

Van klonale naar massale selectie

Pinot noir is een berucht moeilijke druif om te bewerken. De klimatologische omstandigheden moeten veeleisend zijn, en dan nog kunnen weinig regio’s kwalitatief tippen aan wat men in Bourgogne voortbrengt: finesserijke, zijdezachte maar heerlijk evoluerende wijnen die tot de absolute wereldtop behoren.

Een deel van het antwoord ligt in de selectie van de klonen. Al in de jaren 1900 ontwikkelden kwekers het principe van de klonale selectie: ze hielden in het oog welke planten de beste druiven voortbrachten met zo weinig mogelijk complicaties. Van die planten werden dan stekken genomen, en er werd gekeken of ze dezelfde eigenschappen hadden als de moederplant.

Op zich een logische aanpak, en één die tot beroemde klonen leidde zoals de fameuze Dijonreeks (665 tot 668, 743, 777 tot 780 en 943: druiven die je nu wereldwijd aantreft). Maar gaandeweg begonnen sommigen zich te realiseren dat dit ook een verschraling van het druivenlandschap tot gevolg had.

Ook is de klonale selectie een proces van lange adem. De druiven die er het resultaat van zijn, dateerden uit Champagne van de jaren 1970, en werden geselecteerd in heel andere omstandigheden dan anno 2020.

Zo vertelde Antoine Paillard van champagneproducent Pierre Paillard me: “We hebben om die reden met onze groep van veertig leden geïnvesteerd in massale selectie: we nemen stekken af bij veel verschillende planten, uit onze eigen wijngaarden maar ook uit Bourgogne. Het is een tijdsintensief proces en het levert geen garantie op succes. Maar we geloven er wel in.”

Kenmerken in de assemblage

Maurice Pol-Roger van het gelijknamige champagnehuis noemde ooit chardonnay ‘la flotte‘ (pompwater). Nog altijd maakt pinot noir bij deze producent het grootste deel van de assemblage uit en ze zijn niet alleen.

De kleurtint van een pinotgebaseerde champagne is iets dieper goudgeel dan die van chardonnay. Op zijn best verspreidt pinot noir een geur waarvoor geen andere omschrijving bestaat dan ‘hij pinoteert‘. Pinot levert kracht, fruitigheid, een zekere body en grip aan de champagne.

Pinot fin d’Eceuil bij Lacourte-Godbillon.

Soms kun je zelfs een regio of een kloon op het aroma plakken: dat is het geval bij de pinotklonen die gekweekt worden in het westen van de Montagne de Reims, in het dorp Eceuil. De druif heet daar toepasselijk ‘pinot fin d’Ecueil‘ en ze heeft een intrigerende geur van klein rood fruit zoals aalbes en bosaardbei.

Cuvées die gemaakt zijn van 100% pinot noir of een mengeling met meunier mogen ‘blanc de noirs‘ heten. Het procédé om kristalheldere, witte wijnen te maken van blauwe druiven wordt aan Dom Pérignon toegeschreven en dat is behalve de monnik, ook een hedendaagse producent die veel pinot noir gebruikt in de assemblage.

De volgende keer dat je een champagne in het glas hebt maar onwillekeurig aan bourgogne herinnerd wordt, gedenk dan dat het perfect mogelijk is want pinot noir ‘pinoteert’ nu eenmaal.

Peter Doomen